De hoer

18 comments
Iran, Morocco, Nederlands, Oman, Turkey

[Blogpost voor bikepacking.com]

Ik sloeg een zijweg in op weg naar de pas, die zou ik wel halen voor het donker werd. Het gouden uur zette in, de bergen rondom kleurden alle tinten rood. Verblind door zoveel natuurlijke schoonheid bleef het zicht op de bergpas uit.

Zes weken lang leefde ik me uit in Marokko’s grote speeltuin, het Atlasgebergte. Ik was midden de twintig en ondernam mijn eerste niet-Europese fietstocht. In tegenstelling tot die mooie, roodgetinte bergen, was ik groen als het aankwam op fietsen temidden van andere culturen.

Ik zocht een kampplek. Rechts van me liep de bergwand steil omhoog. Links, naast de weg, was er een afgrond met diep in het dal, zicht op een dorp. Naar het dal gaan was geen optie, kamperen ook niet.

Verderop was er een wegrestaurant en een teken van leven. Van één leven om precies te zijn, dat leven was Ahmed. Een ongehuwde jonge kerel die de zaak alleen runde, althans dat deed hij me geloven.

Ik vroeg of ik ergens mijn tent kon opslaan, of als ik misschien op het dakterras kon slapen, zoals gebruikelijk is in Marokko.
‘Ja uiteraard, je kan op het dakterras slapen. Ga gerust naar boven, ik berg ondertussen je fiets op in de garage. Daar staat hij veilig achter slot en grendel.’
Slot en grendel? Waarom? We zijn hier in de ‘middle of nowhere’. Zal een verloren gelopen veldmuis er met mijn fiets vandoor gaan?

Hij stelde me voor aan zijn overbuur. De overbuur woont op een sumier stukje grond dat net niet van de afgrond valt. Zijn huis is de grootte van zijn kamer. De kamer de grootte van zijn bed. De overbuur is ‘Le gardien’, de bewaker van het lager gelegen dorp. De enige andere levende ziel op deze weg. Le gardien is tevens ook de kok voor Ahmed’s restaurant.

Het was ramadam, van zonsopgang tot zonsondergang wordt er niet gegeten.
Wanneer de zon aan de horizon verdween, werd ik uitgenodigd met hen te tafelen. Het was twintig na vijf ’s avonds. Tijd voor ‘het ontbijt’. Twee uur later werd ‘de lunch’ voorgeschoteld.

Tussen de twee maaltijden door had mijn bagage voeten gekregen, en stond plots te schitteren in de gang. Ik was verrast en vroeg Ahmed hoe dit kwam.
‘Oh, je hoeft niet op het dak slapen, er is veel teveel nachtlawaai. Er zijn heel wat voorbijrijdende trucks. Je kan hier slapen op de gang, hier op de sofa.’
Hoe kan dit? Ik had op de ganse rit bergop geen levende ziel gezien en zeker geen truck. Ik zei dat dit echt niet hoefde, dat ik wou genieten van het million star hotel, dat het dak prima was. Hij insisteerde. Ik wou niet onbeleefd zijn, nam zijn voorstel aan maar vond het vreemd.

Tussen de twee maaltijden door waren we aan het praten. Hij vroeg me, zoals alle andere mannen hier op mijn weg, of ik getrouwd was, wat ik van het huwelijk vond en of ik nog geen nare ervaringen ondervonden had met mannen. ‘Geef me maar jouw telefoonnummer dan kan je me bellen in geval van nood.’ We wisselden nummers uit. Hij controleerde of ik het juiste gaf door me in zijn aanwezigheid te bellen. Hij vertelde dat hij het huwelijk maar niets vond, dat hij single was en het restaurant zelf runde. Hij zocht meer toenadering. Nu eens wreef hij over mijn rug, dan wou hij mijn voeten checken op de blaren waarover ik sprak. Het voelde niet comfortabel, ik nam afstand.

Na tajine en brood was het bedtijd. Le gardien zocht zijn stulpje op, ik mijn sofa.
Tot mijn verbazing was mijn bagage verdwenen.
‘Oh, je hoeft niet op de sofa te slapen, dat is niet zo comfortabel. Slaap jij maar in mijn kamer, in het tweepersoonsbed. Ik slaap wel in een ander bed, dat aan jouw voeteneind.’
‘Nee Ahmed, dat hoeft écht niet, de sofa is prima. Ik ben gewend in een tent te slapen, ik heb écht geen bed nodig.’
Hij bleef aandringen.
Waar ligt de grens tussen gastvrijheid, gasten verwennen en foute bedoelingen? Waar ligt de grens tussen aannemen en onbeleefd zijn? Ik vroeg het me af, ik wist het niet, ik kende zijn cultuur niet, ik was onervaren.

Gewapend met mijn slaapzak, zakmes, gsm en al mijn kleding aan kroop ik in het groot bed. Ahmed kwam naast me de kaars uitblazen, wenste me goedenacht en gaf me een kus op de wang.
Nee, dat had ik niet gevraagd.
De slaapzak werd dichtgeritst, stevig tot het bovenste tandje.
Plots voelde ik iets aan mijn voeteneind. Voor ik het goed besefte, lag Ahmed bovenop me en probeerde me te zoenen.
Ik was verbouwereerd, aan het bed genageld en het enige wat ik schaapachtig kon stamelen was: ‘Nee Ahmed, nee!’. Boven alle verwachtingen in ging hij terug naar zijn bed.
Mijn broekzak trilde, het was mijn gsm, er belde iemand. Het was Ahmed, Ahmed daar aan mijn voeteneind, hij was het die me belde. Ik waande me nachtblind en reisde af naar dromenland.

Ik schrok wakker door drie mannenstemmen, buiten. Twee stemmen kende ik, Ahmed en Le gardien. Ze praatten met een truckchauffeur. Ik hoorde het ronken van de motor.
Wat als deze drie mannen binnenkomen? Wat als deze mannen verkeerde bedoelingen hebben? Wat als…? Ik kan niet weg, mijn fiets is opgesloten… Mijn hoofd was een molen van doemscenario’s. Ik was daar alleen, middle of nowhere, niemand die me zou horen roepen en niemand die me kon helpen.
Ik hoorde een portier dichtslaan, de truckchauffeur reed weg. One man down!

De slaapkamerdeur ging open, ik hield mijn zakmes stevig vast. Durf ik dat gebruiken? Ahmed kwam binnen, alleen. Hij passeerde langs mijn bed, checkte of ik sliep en zocht zijn bed op, het eenpersoonsbed. Oef!
Opnieuw vibreerde mijn broekzak. Ja, het was alweer die kerel aan mijn voeteneind die belde. Waarom?

Die nacht bleven mijn ogen tasten in het duister. Ik telde seconden, minuten, uren. En bij het krieken van de dag, sprong ik recht richting deur en fietstassen. Het ontbijt dat Ahmed meermaals aanbood, sloeg ik vriendelijk af. Van zodra mijn fiets terug in mijn bezit was, racete ik de berg op. Mocht Strava toen bestaan hebben, ik was zeker Queen of the Mountain.

Een tapijtenverkoper applaudisseerde toen ik arriveerde op de bergpas. Hij was verrast zo’n vrouwelijke vroege vogel op de fiets te zien. Of ik nog geen narigheden had ervaren met mannen? ‘Euh, wel ja, ik heb iets voor gehad, maar er is eigenlijk niets gebeurd. Dus alles is ok.’ Na wat gissen van zijn kant, vertelde ik het verhaal maar vernoemde geen plaatsen, noch namen. De venter zei resoluut: ‘Is het Ahmed, Ahmed van het wegrestaurant?’ Ahmed bleek getrouwd te zijn, twee kinderen te hebben en de zaak met zijn vader te runnen.
Hij vertelde me ook hoe ik in zijn land werd aanzien: ‘Een vrouw alleen op de fiets, is een hoer op wielen.’

Jaren later werden deze woorden vanonder het stof gehaald.
Het was in april 2016 toen ik mijn voordeur dichttrok en op de fiets sprong voor een ritje België – Taiwan, 30.000 kilometer om 30.000 euro in te zamelen voor WWF en UNICEF België.
Ik liet mijn vlakke land achter me en zocht zoals steeds mijn heil in de bergen. Via Duitsland naar de Karpaten in Oost-Europa, belandde ik in de schoonheid van Turkije. Daar kreeg ik opnieuw die bestofte uitspraak te horen, de woorden die me terugflitsten naar Marokko, naar Ahmed. Ik zette mijn tocht verder via de Kaukasus naar Iran. Vooral in Iran deed ik mijn uiterste best om in het geheel te blenden. Ik was volledig in het zwart gehuld, geen stukje vlees te keuren. Ik was geen hoer, maar een mol op wielen. Met hijab, enkellange jurk en even lange, losse broek, kortweg in de ideale fietsoutfit, verkende ik het land. Mijn mollenpak (of was het mijn fiets?) bleek de ultieme invitatie te zijn voor mannen om me op te wachten, oneerbare voorstellen te maken, te achtervolgen, handtastelijk te worden en zelfs veel verder te gaan. Ja, ook daar kreeg ik te horen: ‘Een vrouw alleen op de fiets, is een hoer op wielen.’

Ik fietste verder, verder weg van mijn nare ervaringen in Iran. Een boot bracht me naar Oman. Mijn mollenpak gooide ik overboord. Ik was bijna een jaar met de fiets onderweg. Het was ergens in het vroege voorjaar van 2017.

Mijn wiel gleed constant weg in het zand. Mijn voeten waren solidair. Ik duwde mijn fiets voort op weg naar een fotogenieke acacia. Mijn tent eronder stond in gedachten al prachtig op de foto. Helaas, het was niet zo eenvoudig: de tent is niet vrijstaand, zandharingen had ik niet, en stenen hadden plaatselijke schorpioenen vermoedelijk meester gemaakt om wat kilometers verderop hun huis te bouwen. Ik bevond me in wat de voorbode is van Sharqiya Sands, de woestijn van Oman.

Terwijl ik stond te ploeteren met tentzeil, -stok en haring kwam een jeep aanrijden. Een man met donkere zonnebril en gehuld in een lang wit kleed, stapte uit. In tegenstelling tot mijn outfit was er op zijn hagelwitte dishdasha geen zandveeg of zweetvlek te bespeuren. Het was Mohammed. ‘Ben je hier alleen?’, ‘Je moet hier niet kamperen, het is hier te gevaarlijk. Kom maar mee naar mijn huis. Je kan bij mij logeren’. ‘Nee nee, dank je, echt dat hoeft niet’ antwoordde ik.

Iran zat nog vers in mijn geheugen en ook in mijn lijf. Mijn vertrouwen in mannen moest ik terugwinnen, mijn onzekerheid achterlaten. Ik deed mijn best maar was erg voorzichtig. Mohammed reed weg met de woorden ‘Ik zal mijn vrouw sturen’.

Wat later arriveerde een al even smetteloze jeep geladen met niet één, maar vier vrouwen en een mooie, kleine ‘prins’ gehuld in spierwitte dishdasha. Wanneer het enthousiaste gezelschap merkte dat ik niet in hun huis zou overnachten, loodsten ze me naar een beschutting vlakbij, een plaats waar ze wilden dat ik sliep, mijn onderdak voor de nacht. Het was als het ware een summier huisje met woestijnzand als vloer en gedroogde palmbladeren als muren en dak. Gezellig!

De vrouwen gingen wat verderop bidden. Ze knielden in het zand en eens hun gebed beëindigd was, verdwenen ze al even snel als de gigantisch zware storm die opzette en me voor de komende twee uur gezelschap hield. Ik prees mezelf gelukkig dat die vreemde man naar me toegekomen was. De vloer in ‘mijn’ huis veranderde van vorm en mijn fiets en ikzelf van kleur. Alles verdween onder een laagje haarfijn, oranje-rood zand dat zonder pardon zich een weg baande tussen de bladerige muren van ‘mijn’ huis.

Gewapend met mijn camera wandelde ik de volgende ochtend richting dromedarissen. Het was nog vroeg, de schaduwen zacht, net als de blik in de ogen van de camels, zoals ze daar die eenbultige prachtexemplaren noemen. Liefde op het eerste gezicht! ‘Goedemorgen Mohammed’, zei ik goedgemutst en begaf me naar de voederbak die hij aan het vullen was met gedroogde grassen. Hij merkte mijn liefde voor die magische beesten.

‘Ik laat je de woestijn zien, daar heb ik nog veel meer kamelen. Ik breng je zo dadelijk naar Al Wasil, het woestijndorp waar ik woon. Je kan er overnachten.’ Hoorde ik dat goed? Waw!

Niet veel later zat ik naast hem in zijn jeep, mijn fiets achteraan in de laadbak, erg benieuwd naar wat me te wachten stond. We hielden halt bij een hippodroom, dromedarissen renden voorbij, in volle actie aan het trainen voor een wedstrijd. We reden verder. Als uit het niets een scheidingslijn die een zwarte kiezelvlakte omtoverde in oranje-rode zandduinen. Daar was ze, dé woestijn, Sharquiya Sands. A-dem-be-ne-mend!

Al snel waande ik mezelf in een rollercoaster met een jeep die zandduin op en af reed. Ik vond het werkelijk fantastisch! Mohammed beantwoordde mijn aanhoudend lachen door hogere duinen op te zoeken. We maakten rondjes en omwegen. Hij wilde me plezieren, dat was duidelijk. Hoe lief! We kwamen aan bij de camels en hij bracht me direct naar een zonnebadend, zittend exemplaar. Ik moest me op de bult installeren. Mohammed ging op wandel met aan de leiband een twee meter hoge dromedaris en ik die er bovenop torende. ‘Bij afdalen achteruit leunen en stevig vasthouden!’, zei hij wijselijk na een kwartiertje stappen. Hupsakee! In een ruk vloog ik voorwaarts en belandde bijna aan de voeten van Mohammed en van die van de dromedaris. Nee, ik heb ze niet gekust.

We reden verder, dieper de woestijn in. Plots passeerden we een stukje afgebakend terrein. Op het losse zand stond een leegstaand maar mooi aangekleed Bedouinenhuis. Een grote versie van waar ik de vorige nacht in geslapen had. Eén met ernaast een verhoogd terras vol kussens. Ik zag er mezelf al in wegzakken en naar de sterren staren, de romanticus in mij dook op, daar op dat uiterst idyllisch plekje temidden van de woestijn. ‘Dit is jouw huis, je mag hier logeren zolang je maar wil.’ zei Mohammed trots. ‘Wij wonen wat verderop. In een stenen huis. Dit hier is ons huis van toen we nog nomadisch leefden, maar de veranderende extreme weersomstandigheden samen met de komst van de kinderen dwingen ons een steviger huis te hebben. We gebruiken het als buitenverblijf maar nu is het jouw huis.’

Ik geloofde nauwelijks wat ik zopas vernam. Dit sprookje was te mooi om waar te zijn… Wat later bracht hij eten en maakte ik er geleidelijk aan kennis met de ganse familie. Een voor een wilden ze die vreemde vogel zien, die helemaal vanuit Europa tot bij hen fietste. Ik raakte er bevriend met kleine Saïd, een fan van mijn fiets, mijn pet, mijn helm. Een guitig kereltje met wimpers waarvan menig dromedaris jaloers wordt en met diep donkere kijkers die elk vrouwenhart doen smelten. Ja, ook dat van mij! Ik leerde er Bader, Mohammed’s broer, kennen die het financieel moeilijk had. Ik bood hulp aan om zijn droom om het Bedouinenhuis te verhuren aan toeristen te verwezenlijken en maakte foto’s en een website voor hem. Ik ging mee de geiten voeren en leerde er de dieren van de woestijn kennen. Ik zat samen aan het kampvuur en werd dagelijks volgestouwd met allerlei lekkers. Ik klaagde niet over de extra kilo’s die ik nu moest meesleuren. Oh nee, ik was beland in het aartsparadijs.

Mohammed deed me vergeten. Mohammed schonk vertrouwen. Mohammed bood een onvergetelijke gastvrijheid en een herinnering die ik voor altijd meedraag en koester.

‘Een vrouw alleen op de fiets, is een hoer op wielen.’ Woorden die niet de mijne zijn, maar ze bestaan en zijn me verschillende keren gezegd geweest.
Ik wil niet afschrikken. Ik wil jullie, sterke meiden die zin hebben om de wereld alleen per fiets te verkennen, niet doen twijfelen. Dat we kwetsbaar zijn, is een feit. Dat we moeten leven is een must. De wereld is gemaakt voor zowel mannen als vrouwen. Dus we mogen niet bang zijn en ons verstoppen, we moeten genieten.

Ik wil jullie zeggen hoe fantastisch het buiten is. Hoe intens en mooi ontmoetingen kunnen zijn. Hoe verrijkend het is om andere culturen op te snuiven. Hoe heerlijk het is je klein te voelen en omver geblazen te worden door al het moois rondom jou. Hoe zalig het is te kamperen in the middle of nowhere, in dat niets waar er zoveel is. Een wereld van vrijheid, een zee van puurheid, een landschap gevuld met tientallen onbekende geluiden en door dit alles een overweldigende connectie met de natuur. Ik wil aan jullie, meiden die een avontuur plannen, gewoon zeggen: ga buiten spelen en put the pedal to the metal! Je ontmoet zoveel meer Mohammeds dan Ahmeds!

18 thoughts on “De hoer”

  1. Sofie VC says:

    Hey Trien. Na al die tijd lees ik dit ´kleine´ verhaal.
    Wat schrijf en fotografeer je toch zo prachtig!
    ….x (je nichtje)

    Liked by 1 person

Leave a comment